Programmaboekje

Concert: Jules de Corte en zijn muziek met Aartje Disberg, sopraan en Gijs van Schoonhoven, orgel

De Enkeling

De enkeling stond op tegen wel honderdduizend dingen
Hij wou niet met de massamensen mee in het gareel
Hij wenste in het slavenkoor een vrije stem te zingen
Maar voordat ie het wist had ie een schorgeschreeuwde keel

Toen hij niet meer kon zingen stond ie op om te gaan spreken
Tot allen die hij altijd als zijn vrienden had beschouwd
Die zeiden wat ie zegt is nog niet eens zo gek bekeken
Maar toch voor onze oren wel een tikkeltje te boud

Toen hij niet meer kon spreken stond ie op om te gaan schrijven
Hij kraste het op de muren van ons meerderheidspaleis
Opdat wij ons de slaap uit onze ogen zouden wrijven
Toen sprak er één uit aller naam veeg uit dit is te grijs

De enkeling staat op omdat ie zelf zijn weg wil kiezen
Hij vecht tegen het monster van de middelmatigheid
Hij zal zolang ie leeft bij voorbaat elk gevecht verliezen
En als ie eindelijk opgeeft zegt men zo die zijn we kwijt

Geachte Priesters

Geachte priesters en geachte predikanten
Wordt het geen tijd dat u een ander baantje kiest?
Want hoeveel dogmata en kruizen gij ook plantte
Het aanschijn der aarde is nog altijd even triest;
Al weet u nog zo goed wat Paulus heeft geschreven
Daarmee heeft geen van alle hongerlijders brood
En op het moment dat u verwijst naar het eeuwig leven
Sterven soldaten een verschrikkelijke dood.

Of u de waarheid hebt of niet, laat ik in het midden
Maar resultaten zijn er nauwelijks van te zien
Er is meer reden om te vloeken dan te bidden
Of zou dat eigenlijk hetzelfde zijn misschien?
De vrome schare die zijn zonde durft belijden
Wie om vergeving vraagt en prompt vergeving krijgt
Maar die in niets weet te verschillen van de heiden
En die in niets de boze wereld overstijgt.

Als u besluiten kon uw veilige kerk te sluiten
En u werd even arm en kaal als iedereen
Zomaar uit liefde tot uw medemensen buiten
Zomaar uit liefde tot de wereld om u heen
Konden wij honger en onwetendheid bestrijden
Hebzucht en alles wat de dood is in de pot
Konden wij stap voor stap de vrede voorbereiden
En samen bouwen aan uw Koninkrijk van God.

Het porseleinen Vogeltje

Het porseleinen vogeltje, gemaakt van porselein
Het had haast wel een vogeltje van veertjes kunnen zijn
Met ranke, slanke vleugeltjes, zo teer als van een kinderziel
Waar elke keer een straaltje van de gouden zon op viel.

Wat had het in z’n snaveltje, een porseleinen lied
Maar als je niet kon luisteren, dan hoorde je het niet
Een tere broze lentewijs, nog lichter dan een vlindertoon
Voor groten onverstaanbaar maar voor kinderen wonderschoon.

Wat droeg het om z’n schoudertjes, een manteltje van glas
Zo fijn dat het wel leek of het door een spin geweven was
En om z’n hals een belletje, dat tingde als een klokkenspel
Voor groten niet te horen, maar voor kinderoortjes wel

Totdat een klein stout kogeltje ontsnapte aan een geweer
En het porseleinen vogeltje viel stukgebroken neer
De grote mensen keken, want dat doen ze waar iets breekt, altijd
Maar geen van hen heeft samen met de kinderen meegeschreid
Om het porseleinen vogeltje

Als je overmorgen oud bent

Als je overmorgen oud bent
Wie zal er dan bij je blijven
Om je pijntjes weg te wrijven
En je zorgjes weg te doen
En niet al te erg te kijven
Als je weer praat over toen

Als je overmorgen oud bent
Wie zal je dan moed inspreken
En wie helpt je oversteken
Als het niet alleen meer gaat
En wie zal de stilte breken
Die als ijs rondom je staat Als je overmorgen oud bent
Wie zal dan je bed opmaken
En wie doet je kleine zaken
En wie zorgt er voor je brood
En wie zal er bij je waken
Op de avond voor je dood

Als je overmorgen oud bent
Zo oud dat je oren tuiten
Wie zal je neus dan snuiten
En wie helpt je op te staan
En wie zal je ogen sluiten
Als ze niet vanzelf dichtgaan

De 5e mei

En zijn ten onze geen bergen
Geen ongetemde rivieren
Men vindt er geen spelonken en ook geen woud
Waar ’t wemelt van de wilde dieren
Maar sappige weiden vol vee, dat wel
En bossen en duinen en zee, dat wel
En ’s morgens je koffie en ’s middags je thee, dat wel

En daarom hebben wij ons hart verpand
Aan ’t lieve, kleine Nederland
Waar bijna geen molens meer draaien
Hoe krachtig de winden ook waaien
Waar bijna geen plekje meer vrij is
Waar ’t vriezen kan, zelfs als ’t mei is
Waar minstens driekwart jaar de kachel brandt
En toch ben ik dol op Nederland

Wij zijn geen machtige natie
Wij hebben niks te vertellen
En deden wij eens echt onze eigen zin
Dan kregen we ’t zwaar te stellen
We zijn misschien niet produktief genoeg
We zijn misschien niet vlot en fief genoeg
Of zijn de belastingen niet progressief genoeg

En daarom hebben wij ons hart verpand
Aan ’t lieve, kleine Nederland
Waar ’t wemelt van heilige huisjes
Waar ’t kraakt van beschuitjes met muisjes
Waar menige feestdag verpietert
Omdat ’t aan een stuk door gietert
Waar ’t vol met mensen zit, tot aan de rand
En toch ben ik dol op Nederland

Wij moeten ozo atent zijn
We zijn op elk gebied kwetsbaar
En vragen wij een gunst of handelsrecht
Dan zeggen alle groten: “Klets maar”
We maken geen grote historie meer
Wij hebben geen glanzende glorie meer
En zelf kraait in Alkmaar geen haan de victorie meer

En daarom hebben wij ons hart verpand
Aan ’t lieve, kleine Nederland
Waar iedereen goed heeft te eten
En bijna de tijd is vergeten
Dat niemand in Nederland vrij was
Tot eind’lijk de oorlog voorbij was
We leven nu weer aan de saaie kant
En toch ben ik dol op Nederland

Liedje voor de hopelozen

Ik zing een liedje voor de hopelozen
Die levenslang nog nooit werden verstaan
Misschien omdat zij andere wegen kozen
Die wij met goed fatsoen niet durfden gaan

Wij leven immers langs een vaste baan
Bezaaid met dogma’s en met zekerheden
Waarmee we zijn vertrouwd van kinds af aan
Die stammen uit een schoon en ver verleden

Misschien hebben zij vroeger ook gebeden
Misschien met zoveel meer geloof dan zij
Die het alleen op vaste uren deden
Als ging het om een alledaags karwei

Zij wilden niet meer verder in de rij
Der vromen die, hoewel ze God belijden
Elkaar in Zijn naam dagelijks bestrijden
Ten bate van hun kerk of hun partij

Was steeds het koren van het kaf gescheiden
De mens die dorstte naar gerechtigheid
Had niet steeds dieper hoeven af te glijden
Tot in het nihilisme van zijn tijd

Nu is hij al zijn hoop en houvast kwijt
En zoekt vergeeft naar ongeschonden rozen
En strijdt vergeefs zijn hopeloze strijd
Ik zing een liedje voor de hopelozen

JAWEL

Jawel, je mag hier zeggen wat je wilt
Want recht en vrijheid bloeien onverdroten
En niemand zal er worden opgesloten
Of om z’n mening van z’n bed getild

Je hoort er nooit politielaarzen stampen
Je hoort er nooit van razzia’s in de nacht
En ook zijn er geen concentratiekampen
Waar tegenstanders worden heengebracht

De hele maatschappij staat in het teken
Van vrij te mogen schrijven dan wel spreken

Jawel, je mag hier zeggen wat je denkt
En helemaal niet stiekem of verstolen
En om z’n politieke capriolen
Wordt niemand hier formeel een haar gekrenkt

Je mag gerust elk weekend demonstreren
Je mag gerust je tanden laten zien
Je mag de hele boel bekritiseren
Je krijgt er zelfs subsidie voor, misschien

En wil je desnoods wekelijks voor gek staan
Daarom zal men je echt niet op je bek slaan

Jawel, je mag hier zeggen wat je voelt
Je vrijheid gaat van evangeliseren
Tot Marx of ieder ander propageren
Je doet maar, tot je lusten zijn bekoeld

Toch houd ik vol dat onze vrijheid schijn is
Al klinkt dat u misschien wat al te boud
Omdat er hier geen IJzeren Gordijn is

Maar het ijzeren gordijn is hier van goud

Bij ons worden de tongen niet gekluisterd
Alleen is er geen hond die naar je luistert

Je vous Aime

Let op wanneer een jonge heer door l’amour is gevangen
Dan wordt z’n ziel plots onstabiel en verwond van verlangen
Dan gaat het zingen in z’n brein je vous aime
Hij hoort maar telkens dit refrein je vous aime
Hij kleedt zich chic als een minister
Hij peinst en denkt als een magister
Tot dat z’n pas zegt jo wat ist er
Je vous aime

Totdat hij ’t waagt en aan haar vraagt Ga j’een eindje mee wandelen
Dan is het vaak nog slechts een zaak van voorzichtig behandlen
Want zou die zeggen lieve pop je vous aime
Dan zou ze zeggen hoepel op je vous aime
Maar bleef ie sprakeloos als de bomen
Stil in z’n eentje lopen dromen
Dan zou ze denken wat een slome
Je vous aime

Hoe word je dan voor haar de man da’s voor ieder verschillend
Maar wie verzint die zoekt en vindt want l’amour is welwillend
Je kunt het zeggen in het Frans je vous aime
Desnoods in het Engels of Japans je vous aime
Je kunt ook doodeenvoudig zwijgen
Want wees verzekerd bij je eigen
Als zij maar wil zul je haar krijgen
Je vous aime

Ik zou wel eens willen weten

Ik zou wel eens willen weten waarom zijn de bergen zo hoog
Misschien om de sneeuw te vergaren
Of het dal voor de kou bewaren
Of misschien als een veilige stut voor de hemelboog
Daarom zijn de bergen zo hoog

Ik zou wel eens willen weten waarom zijn de zeeen zo diep
Misschien tot geluk van de vissen
Die het water zo slecht kunnen missen
Of tot meerdere glorie van God die de wereld schiep
Daarom zijn de zeeen zo diep

Ik zou wel eens willen weten waarom zijn de wolken zo snel
Misschien dat ’t een les aan de mens is
Die hem leert hoe fictief een grens is
Of misschien is het ook maar eenvoudig een engelenspel
Daarom zijn de wolken zo snel

Ik zou wel eens willen weten waarom zijn de mensen zo moe
Misschien door hun jachten en jagen
Of misschien door hun tienduizend vragen
En ze zijn al zo lang onderweg naar de vrede toe
Daarom zijn de mensen zo moe